PEDAGOGISCH-DIDACTISCHE COMPETENTIES

LESSEN PLANNEN (DOELEN EN LESOPBOUW)

  • Je kent de doelen en verwachtingen van de leerders.
  • Je kan de korte- en langetermijndoelen inzichtelijk maken voor de leerders.
  • Je houdt rekening met de voorkennis en achtergrond van de leerders.
  • Je stemt doelen, inhoud, materiaal, werkvormen en evaluatie op elkaar af.
  • Je kan taakgerichte opdrachten ontwerpen.
  • Je kan lesprogramma’s en leerlijnen ontwikkelen.
  • Je kan de hoeveelheid leerstof gepast inschatten.

LESGEVEN

INSTRUCTIES EN COMMUNICATIE

  • Je communiceert op een taalniveau dat aansluit bij het niveau van de leerders (lexicaal, grammaticaal, snelheid).
  • Je geeft duidelijke en efficiënte instructies.
  • Je weet wanneer het zinvol is om gebruik te maken van andere talen dan het Nederlands.
  • Je kan verbale en non-verbale technieken voor het ondersteunen van de communicatie inzetten (mimiek, gebaren, visualisaties).
  • Je kan de regels van de verschillende aspecten van de Nederlandse taal (grammatica, uitspraak, woordenschat) uitleggen.
  • Je stimuleert de interactie in de doeltaal bij de leerders onderling.
  • Je controleert de eigen spreektijd tijdens de les, zodat er genoeg tijd vrijkomt voor spreektijd voor de leerders.

WERKVORMEN

  • Je beheerst een breed repertoire van activerende werkvormen.
  • Je kan de gebruikte werkvormen aanpassen (bv. aan de leerders, het niveau, de leerdoelen).
  • Je kan werkvormen doelgericht inzetten om de taalcompetentie te verhogen.
  • Je weet de leerders te motiveren en zorgt voor plezier in de les.

KLASMANAGEMENT

  • Je kan alle leerders betrekken bij de les.
  • Je kan inspelen op onvoorziene omstandigheden.
  • Je stimuleert de interactie in het Nederlands tussen de leerlingen.
  • Je kan de controle over de klas bewaren.
  • Je zorgt voor een veilig en positief leerklimaat.

LEERLINGBEGELEIDING

  • Je begeleidt en ondersteunt de leerders en geeft ze advies.
  • Je laat de leerders verschillende (taal)leerstrategieën ontdekken en toepassen.
  • Je maakt de leerder bewust van het eigen taalleerproces.

     

DIAGNOSTISCHE VAARDIGHEDEN

NIVEAUBEPALING

  • Je kan het niveau van de leerders nauwkeurig inschatten.

     

  • Je stimuleert de zelfevaluatie van de leerders.

     

EVALUATIE

  • Je bent op de hoogte van de bestaande beoordelingsmodellen en kan er correct gebruik van maken.
  • Je gebruikt geschikte evaluatievormen die aansluiten op de doelstellingen.
  • Je kan zelf evaluatievormen ontwerpen.
  • Je kan interpreteerbare beoordelingscriteria opstellen bij de gekozen evaluatievormen.
  • Je kan de resultaten van de evaluatie interpreteren.
  • Je last voldoende formatieve toetsmomenten in om het leerproces zinvol te kunnen sturen.

FEEDBACK

  • Je gebruikt verschillende feedbacktechnieken en kan afwisselen, zowel schriftelijk als mondeling.
  • Je kan accurate feedback geven.
  • Je slaagt erin leerdergerichte, constructieve en motiverende feedback te geven.
  • Je kan bepalen wanneer en waarop er feedback nodig is.

DIGITALE COMPETENTIE

  • Je bent op de hoogte van het aanbod aan digitale tools.
  • Je kan de juiste digitale tools selecteren in relatie tot het leerdoel.
  • Je bent in staat om online les te geven.

Wil je je resultaten bewaren?

Dan kan je deze pagina afdrukken (CTRL+P) en opslaan als pdf. Let op: voor een optimale weergave moet je de schaal aanpassen en het vakje ‘achtergrondillustraties’ aanvinken.

Spring naar de inhoud